-
1 liever lui dan moe zijn
liever lui dan moe zijnVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > liever lui dan moe zijn
-
2 lui
lui1〈 meervoud〉♦voorbeelden:1 zijn ouwe lui • his old folks/parentsrijke lui • rich people————————lui2♦voorbeelden:een luie stoel • an easy chairzo lui als een varken • bone idleliever lui dan moe zijn • be bone-idle -
3 lui
lui1♦voorbeelden:————————lui2♦voorbeelden:een lui leven leiden • mener une vie oisiveeen lui schepsel • un fainéanteen luie stoel • un fauteuil relax(e)ik ben lui vandaag • aujourd'hui, j'ai envie de ne rien fairezij is verschrikkelijk lui • elle est paresseuse comme pas deuxhij is liever lui dan moe • il a peur de se fatiguerlui zijn • avoir les côtes en long -
4 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
5 rate
-
6 raté
-
7 samedi
samedi [saamdie]〈m.〉1 zaterdag♦voorbeelden:être né un samedi • liever lui dan moe zijnle samedi • ('s) zaterdags, op zaterdagm -
8 avoir les pieds nickelés
avoir les pieds nickelésDictionnaire français-néerlandais > avoir les pieds nickelés
-
9 ne pas se fouler la rate
ne pas se fouler la rateDictionnaire français-néerlandais > ne pas se fouler la rate
-
10 être né un samedi
être né un samedi -
11 fatiguer
fatiguer [faatiegee]1 moe worden ⇒ veel te dragen hebben, zwaar belast zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 vervelen ⇒ lastig vallen, storen3 verslijten ⇒ afdragen, uitputten♦voorbeelden:1 zich vermoeien ⇒ moe worden, zich inspannen♦voorbeelden:il se fatigue vite • hij wordt gauw moeil n'aime pas se fatiguer • hij is liever lui dan moene te fatigue pas • maak je niet druk1. v1) moe worden2) vermoeien3) storen4) verslijten, afdragen2. se fatiguerv -
12 born
adj. geboren[ bo:n]1 geboren ⇒ van geboorte/oorsprong/origine2 geboren ⇒ voorbestemd, in de wieg gelegd4 geboren ⇒ ontstaan, voortgekomen♦voorbeelden:born and bred • geboren en getogenborn again • herborennot born yesterday • niet op z'n achterhoofd gevallen2 (as) to the manner born • voor iets geknipt/in de wieg gelegdborn to be a leader • voor het leiderschap in de wieg gelegdhe is born a performer • hij is een rasartiestborn idle/tired • liever lui dan moe/aartslui→ silver silver/
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский